Studeren we in de diepte of in de breedte?
Studeren we in de diepte of in de breedte? Voor elk wat wils, dacht ik toen ik in één door New in Chess toegezonden doos “The Strategic Nimzo-Indian” van Ivan Sokolov en “The Kaufman Repertoire for Black & White” van Larry Kaufman aantrof. Allebei openingsboeken, allebei hun eigen plussen en minnen, maar wat een verschil! Sokolov behandelt één variant in een boek van 400 bladzijden, Kaufman leert je een compleet repertoire in een boek dat iets dikker is.
The Strategic Nimzo-Indian
Voor iemand die het naadje van de kous wil weten van de Rubinsteinvariant van het Nimzo-Indisch, die ontstaat na de openingszetten 1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 Lb4 4.e3, heeft Ivan Sokolov het perfecte boek geschreven. Zelden zie je een zo tot in detail uitgewerkt boek over één variant. Ja, het verraste de schrijver zelf ook, want eigenlijk had hij in één boek zowel het Nimzo-Indisch met 4.e3 als met 4.a3 (de Sämischvariant) willen behandelen, zo schrijft hij in zijn voorwoord. Het liep echter een beetje uit de klauwen, met als gevolg dat u volgend jaar nog zo’n boek kunt verwachten, maar dan geheel gewijd aan de Sämisch.
The Strategic Nimzo-Indian telt 28 hoofdstukken. Tien daarvan zijn gewijd aan systemen waarin zwart op de vierde zet niet rokeert. In de andere hoofdstukken speelt zwart wel 4… 0-0 en wordt weer onderscheid gemaakt tussen de systemen waaruit wit dan weer kan kiezen. En daarna wordt het nog verder afgepeld, want ook zwart heeft tegen de witte systemen weer keus genoeg.
Aan het eind van al die hoofdstukken volgt een objectieve evaluatie. Sokolov geeft duidelijk aan welke systemen er volgens hem goed zijn voor wit en tegen welke opzet zwart zich wat makkelijker overeind kan houden.
Bescheiden als hij is heeft Ivan Sokolov een van zijn meest dierbare prestaties weggemoffeld in een zijvariantje. Dit, omdat een goed voorbereide zwartspeler het witte systeem met succes onschadelijk kan maken. Maar verdorie, mag een partij waarin je The Boss van het bord schopt niet wat prominenter weergegeven worden dan in een kolommetje op bladzijde 276? Natuurlijk wel! Hier komt ie…
Ivan Sokolov – Garry Kasparov
Wijk aan Zee, 26 januari 1999
1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 Lb4 4.e3 0–0 Het meest gespeeld. In de eerste tien hoofdstukken wordt aandacht geschonken aan 4…Pc6, 4…b6 en 4…c5. 5.Ld3 5.Pge2 is een belangrijk alternatief. 5…d5 Hier kan zwart ook kiezen voor 5…c5. Met 6.d5 ontstaat dan de Baguio-variant, bekend uit de WK-match van 1978. Ook 6.Pf3 is natuurlijk mogelijk. 6.Pf3 c5 7.0–0 Pc6 8.a3 Lxc3 9.bxc3 Dc7 Een kleine zetverwisseling met wat in het boek “The Main Line” genoemd wordt: 9…dxc4 10.Lxc4 Dc7 11.Ld3 (aan deze zet wordt een heel hoofdstuk gewijd, net als aan 11.La2, 11.h3 en 11.Lb2) 11…e5 12.Dc2 Te8 en we zijn weer in de partij. 10.Dc2 dxc4 11.Lxc4 e5 12.Ld3 Te8 13.e4 13.Pxe5 wordt het meest prominent behandeld in dit hoofdstuk, met als conclusie dat wit bij correct spel van zwart geen greintje openingsvoordeel behaalt, en zelfs in het nadeel zou kunnen komen. En dat terwijl hij bij de tekstzet schrijft dat het een “tricky little move” is, waar hijzelf de nodige punten mee behaald heeft. Ik zou zeggen: beveel e4 aan en maak van Pxe5 een zijvariant! 13…exd4 14.cxd4 Lg4 15.e5 15.Dxc5 leidt tot niets, aldus Sokolov. Nu volgt er een slagenwisseling:
…Lxf3 16.exf6 Pxd4 17.Lxh7+ Kh8 18.fxg7+ Kxg7 19.Lb2 Tad8 20.gxf3 Th8 21.Kh1 Txh7 21…Kf8! is hier beter, zo blijkt uit een partij uit 1955! En ik maar denken dat Kasparov alles wist! De pointe is dat die loper van h7 toch nog niet weg kan, maar dat die nare penning van het paard op d4 wel opgeheven wordt. Nu stapelt wit in no-time al zijn zware stukken op de g-lijn. 22.Tg1+ Kh8 23.Tg3 De5 24.Tag1 Th4 25.Dc1 Kh7 26.Db1+ Kh8 27.Df1 De6 28.Dg2 en Kasparov gaf het op. Het mat is onafwendbaar! 1–0
Bescheiden dus, die Sokolov, maar ook een beetje vilein. Hij kan het niet laten zijn clubgenoot Van Wely een klein schopje na te geven nadat hij het zetje 10.h3 al met een vraagteken beloond heeft. We hebben het over deze stelling na 1.d4 Pf6 2.c4 e6 3.Pc3 Lb4 4.e3 0–0 5.Ld3 d5 6.cxd5 uit het hoofdstuk “fixing the centre” …exd5 7.Pge2 Te8 8.0–0 “The old main move.” Tegenwoordig is 8.Ld2 populairder, aldus Sokolov. 8…Ld6 9.a3 Pg4
10.h3? Beter is hier 10.Pf4. Sokolov wrijft zijn teamgenoot als volgt in dat h3 niet de beste was: “White is clearly underestimating Blacks tactical possibilities – the kind of mistake which has caused Van Wely to lose many more games”. Jaja, de strijd om het eerste bord van Sissa wordt op meerdere fronten gestreden! Van Wely verloor hiermee van Peter Acs in Hoogeveen 2002: 10…Ph2 11.Te1 Pf3+ 12.gxf3 Dg5+ 13.Kh1 Dh4 14.Pf4 Lxh3 15.Pcxd5 Te6 16.Pxe6 Lf5+ 17.Kg1 Dh2+ 18.Kf1 Lg3 0-1.
Wie alles wil weten van het Nimzo-Indisch, en bereid is daar veel tijd in te steken, kan ik dit boek aanraden. Maar tegelijkertijd denk ik dan: “Get a life!” Want het is me nogal een werk, voor één variant…
Wie liever snel een repertoire opbouwt, gewoon om op alles een antwoord te hebben, zonder al te veel varianten, kan zich uitleven op…
The Kaufmann repertoire for Black & White
“Nee he, een misprint”, dacht ik even toen ik het boek voor het eerst in handen had. Pagina’s die er ondersteboven in zitten! Maar dat viel mee. Achter de witte kaft zit het witte repertoire en voor wie meer geïnteresseerd is in het zwarte repertoire dient het boek een halve slag om de breedteas te draaien. Een grappig idee!
“A complete, sound and user-friendly chess opening repertoire”. Zo luidt de subtitel van het boek en daar is geen woord aan gelogen. “Complete” , maar dan moet u met wit wel bereid zijn om 1.d4 te gaan spelen. Wie dat niet wil, mensen zo eigenwijs als ik bijvoorbeeld, kan de helft van het boek overslaan. Maar wie wel 1.d4 wil spelen krijgt tegen iedere gangbare opening een strijdplan aangereikt. “Sound”. Ja, dat lijkt me wel, want hij heeft zijn systemen uitvoerig geanalyseerd met behulp van diverse sterke programma’s. “User-friendly”, jazeker, want hij doet het in een prettige schrijfstijl, niet al te uitgebreid, zodat u op plezierige wijze in niet al te lange tijd meerdere openingssystemen kunt bestuderen.
Uiteraard was ik nieuwsgierig wat Kaufman tegen het Nimzo-Indisch zou voorschrijven. Zou hij, net als Sokolov, van mening zijn dat de Rubinsteinvariant de beste is? Nee, smaken verschillen, Kaufman beveelt 4.Dc2 aan. Met als voornaamste reden dat wit vaak het loperpaar krijgt zonder dat zijn pionnenstructuur aangetast wordt. Grappig, Sokolov schrijft in zijn boek dat de pionnenformatie met dubbele c-pion wits invloed in het centrum juist vergroot. Zoals gezegd, smaken verschillen, de keuze is aan u!
Voor zwartspelers beveelt Kaufman tegen 1.e4 e5 aan en tegen 1.d4 het Grünfeld Indisch. En uiteraard geeft hij een methode tegen zo’n beetje alle manieren waarmee wit de Grünfeld wil vermijden. En ook wordt de nodige aandacht besteed aan openingen waarin wit niet met een centrumpion opent. Ook met zwart derhalve een compleet repertoire.
Kaufmann komt af en toe met verrassende vindingen in de opening. Zo wist ik (al enige jaren een frequent 1…e5 speler) bijvoorbeeld niet dat na 1.e4 e5 2.d4 exd4 3.c3
3…De7! een aardige zet is. Geen nieuwtje, maar toch bepaald niet de meest gespeelde zet in deze stelling. Wit kan zijn pion terug winnen met Dxd4, maar komt dan ernstig achter in ontwikkeling. En anders gaat zwart achter de pion op e4 aan.
En hoe dacht u dat Kaufman een enigszins inferieur gambiet in het Italiaans aanpakt? Na 1.e4 e5 2.Pf3 Pc6 3.Lc4 Lc5 4.0–0 Pf6 5.d4 Lxd4 6.Pxd4 Pxd4 7.f4 d6 8.fxe5 dxe5 9.Lg5 De7 10.Pa3
komt hij met 10…Tg8! Als dat geen computerzet is! En jawel hoor, Kaufman schrijft dat Sosonko eens in NIC Yearbook 91 heeft geschreven dat Dzindzichashvili dit zetje in eendrachtige samenwerking met Rybka ontdekt heeft. De zet is opmerkelijk (“you may be accused of cheating”) maar heeft als achterliggend idee dat je nog niet meteen hoeft te beslissen hoe je voortzet: met …Le6, …Pe6 of …Ld7. Hierbij gaat hij ervan uit dat wit wel eens op f6 ruilt, zodat de toren alvast op de open g-lijn staat.
En zo staan er in het boek meerdere verrassende openingsideeën. En uiteraard, als een boek heel veel openingen weergeeft is het niet overal even nauwkeurig. Zo was ik nieuwsgierig wat hij aanbeveelt tegen mijn favoriete bestrijdingswijze van 1.d4: het aangenomen damegambiet. Tot mijn vreugde beveelt hij 3.e4 aan, mijns inziens de variant die de leukste partijen oplevert. Maar ik keek wel even op van het commentaar na 1.d4 d5 2.c4 dxc4 3.e4 Pc6 4.Pf3 Lg4 5.d5 Pe5 6.Lf4 Pg6 7.Le3 e5 Als sterker geeft hij 7…Pf6, waarna zwart het gambiet na 8.Lxc4 maar beter kan weigeren volgens hem. Geen 8…Pxe4 dus, maar gewoon 9…e5. Dat wil ik nog wel eens zien! 8.Lxc4 Ld6 9.Lb5+ maar om dit moment gaat het me…
…Kf8 10.0–0 Pf6 11.Pbd2 Hier zegt ie: “Black has nothing to show for the loss of castling privilege.” Dat is erg kort door de bocht. Allereerst staat er gewoon een bekende stelling op het bord, waarmee zwartspelers echt niet bijzonder slecht scoren, maar in de diagramstelling kan zwart ook gewoon, als hij echt zuinig is op het rokaderecht, 9… Ld7 spelen. Ook dat is gewoon theorie en ik kan u zeggen dat ik daar al eens een IM-scalp mee veroverd heb!
Maar we gaan niet op alle slakken zout leggen. Het is een prima boek voor clubspelers en ook ik heb mijn repertoire weer een beetje uitgebouwd met enkele ideeën uit het Kaufman repertoire!
(Richard Vedder)
Te koop in de reguliere boekhandel of online bij: