“Laat de rapidpartijen maar komen” door Jesper de Groote
De hele wereld, of nou ja, misschien maar 90% van de bevolking, was blij dat Carlsen zijn wereldtitel met succes verdedigde tegen Karjakin. De slotzet van de match was natuurlijk ook een plaatje:
Toch zal de match niet de geschiedenisboeken ingaan als een van de leukste of meeslependste ooit. Nadat Carlsen in het begin van de match een paar opgelegde kansen had gemist, leek er iets geknapt bij hem. Hij begon ongeconcentreerd te spelen en enorme risico’s te nemen. In de achtste partij slaagde zijn derde verliespoging dan eindelijk, waarna de norse Noor de persconferentie maar liet schieten. In de tiende partij sloeg hij eindelijk terug, maar niet nadat Karjakin een enorme remisekans had laten liggen. De Oekraïense Rus zal zich wel voor zijn kop hebben geslagen dat hij die kans liet liggen, want in de barrage met versneld tempo was hij kansloos.
Misschien is het een idee om voortaan met kortere tijdcontroles te spelen in de wereldkampioenschapsmatches, want in de vier rapidpartijen viel er meer te genieten dan in de twaalf klassieke partijen. Toch is het niet altijd zo geweest. In 2006, een jaar nadat Kasparov zijn schaakbord aan de wilgen had gehangen, vlogen de vonken ervanaf in de herenigingsmatch tussen Topalov en Kramnik. Het ironische was dat er door de toiletgate van een hereniging totaal geen sprake was. De spanningen waren zelfs zo groot dat Kramnik de vijfde partij uit protest niet speelde. Ook in 2008 (Anand – Kramnik) en 2010 (Anand – Topalov) waren de matches de moeite van het volgen meer dan waard.
Dat veranderde in 2012, toen Anand en Gelfand wat plichtmatig de twaalf partijtjes afraffelden. Gelfand was goed voorbereid en wist met zwart de poort goed dicht te houden. Het had niet veel gescheeld of alle partijen waren in remise geëindigd. Uiteindelijk wonnen beide spelers op een merkwaardige manier een partij, waarna Anand in de rapidpartijen de betere was, zodat hij het jaar erop in eigen land zijn titel tegen Carlsen mocht verdedigen. Het werd een deceptie en het was na afloop niet helemaal duidelijk of Anand zich nou meer aan zijn eigen spel ergerde dan aan de journalisten die maar krankzinnige vragen op hem bleven afvuren. In 2014 kwam Anand in de herkansing beter voor de dag, maar het was nog steeds niet genoeg, want opnieuw was de match voortijdig beslist. Ook dit jaar viel er, met al die afgekloven remiseopeningen, niet zo gek veel te beleven.
Hoe kon het dat een format dat aanvankelijk zo goed werkte ineens alleen nog maar saaie matches opleverde? Met de score had het niet veel te maken. Anand – Gelfand eindigde in een gelijkspel, terwijl Anand – Carlsen het jaar erop in een eclatante zege voor de Noor eindigde, maar beide matches waren nogal saai. De reden daarvoor was in beide duels hetzelfde: niemand zag Anand nog een partij winnen.
Daarin schuilt de kern van het probleem. Het publiek wil graag beslissingen zien. Het publiek wil graag een onvoorspelbare match zien die alle kanten opgaat. Dat is echter niet goed mogelijk als, pak ‘m beet, 4 op de 5 partijen in remise eindigen. Het percentage besliste partijen zegt waarschijnlijk meer over hoe open en onvoorspelbaar de match is. Helaas is het percentage besliste partijen in WK-matches de laatste jaren hard afgenomen.
Percentage besliste partijen in WK-matches van 2006 tot nu.
Inderdaad neemt het remisepercentage in WK-matches[1] met ongeveer 24 procentpunt per eeuw toe, maar die trend is te traag om de huidige remiseachtige tendensen te verklaren. Die hebben waarschijnlijk meer met de speelstijl van de wereldkampioenskandidaten van doen.
Zo staan Kramnik en Topalov erom bekend dat ze wat meer ophebben met lange theoretische varianten dan Carlsen nu. Om die bewering te testen, heb ik alle partijen van de WK-matches vanaf 2006 geanalyseerd. Met behulp van het livebook heb ik bijgehouden hoelang ze de theorie volgden (wat ik heb gedefinieerd als de eerste zet waarbij een speler de keus had uit zetten die minder dan vijf keer waren gespeeld) en wat de computerevaluatie van de stelling (volgens Stockfish) was.
Inderdaad blijkt het aantal zetten theorie langzaam af te nemen. Recordhouder is Anand – Kramnik in 2008, met gemiddeld 14,5 zetten theorie (een waarde die vooral zo hoog was dankzij Kramniks witpartijen), terwijl de match van afgelopen maand hekkensluiter is met maar 11,5 zetten theorie. Carlsens streven om gauw de gebaande paden te verlaten (zodat hij tegen Karjakin in plaats van de mogelijke Russische hackers zat te spelen) is goed te zien uit het feit dat Carlsen gemiddeld maar 9,5 zetten lang de theorie volgde in zijn witpartijen.
Aantal zetten waarin de gangbare openingstheorie werd gevolgd in WK-matches van 2006 tot nu.
Het ontduiken van de theorie heeft wel een prijs, want het betekent dat wits stellingsvoordeel uit de opening minder groot is. Inderdaad is er ook in dat opzicht sprake van een dalende trend. Waar in het verleden vooral Kramnik een meester was in het vergaren van openingsvoordeeltjes met wit (+0,38 in 2006 en +0,34 in 2008), bereikte Carlsen extreem weinig uit de opening met wit (+0,04 in 2013 en +0,05 in 2016).
Gemiddeld stellingsvoordeel voor wit uit de opening volgens Stockfish in WK-matches van 2006 tot nu.
Hoewel er een verband is tussen het stellingsvoordeel uit de opening en wits winstpercentage, is het verband niet eenduidig. Spelers kunnen later in de partij immers nog fouten maken die de uitslag van de partij volledig laat kantelen. De sample size is met 79 partijen ook niet zo groot. Bovendien geeft een computeroordeel lang niet altijd het werkelijke potentieel van een stelling weer. In een stelling waarin alle stukken elkaar aanvallen zegt een evaluatie van bijvoorbeeld 0,8 natuurlijk minder dan wanneer een speler in een middenspel een aantal lekkere plusjes heeft verzameld.
Het lijkt er in ieder geval op dat Topalov in 2006 en Anand in 2008 tegen Kramnik met zwart wat tweesnijdendere openingen kozen, waarschijnlijk om te voorkomen dat ze de hele partij positioneel gemarteld werden. Zo was Anand tot twee keer toe succesvol met een scherpe, maar verdacht uitziende variant in de Meraner. Ook in 2010 had wit het bijna in alle partijen voor het zeggen in de match tussen Anand en Topalov.
Gelfand toonde in 2012 aan dat zwart niet per se vanuit de opening in problemen hoeft te komen. Grappig genoeg komt dat in de data niet zo naar voren, omdat wits stellingsvoordeel in die match juist vrij groot was, maar kennelijk streefden beide spelers naar stellingen waarin dat voordeel van weinig waarde was. Sinds verdedigingskunstenaar Carlsen de macht heeft overgenomen, is zwart niet meer echt in de problemen gekomen. In de afgelopen drie matches heeft hij met zwart welgeteld één partij verloren (en twee gewonnen). Met wit won hij in de tussentijd vijf partijen (en verloor hij er een), wat geen bijster hoge score is voor iemand van zijn kaliber en daar zijn zijn matige openingen met wit waarschijnlijk debet aan.
Daarnaast is de huidige generatie schakers stugger dan de vorige en zijn ze beter in het weerstaan van drukstellingen. De remisemarge is derhalve groter is dan ooit tevoren en dat is voor het publiek jammer. Het valt daarom te hopen dat een onvervalste theoreticus, iemand als Kramnik, zich nog een keer laat gelden. De match tussen de tegenpolen zal interessant worden, maar in het beste geval onttroont Kramnik Carlsen, om dan in 2020 een echte herenigingsmatch tegen Topalov te spelen. Gaat natuurlijk niet gebeuren. Laat de kortere tijdcontroles maar komen.