Erika Sziva: Eindspelen zijn leuk: les 8, Toren tegen loper
Je leert tijdens je schaakloopbaan dat de toren 5 punten waard is en de loper of paard maar 3. Dus een kwaliteit voorstaan, hoe dit heet, (al zeggen de jonge schakers liever een kwal, omdat het kort en bondig is) zou heel wat voordeel moeten geven. Je ziet in het middenspel dat de toren als hij actief kan zijn of open lijnen heeft, zijn meerwaarde kan bewijzen. Maar ik herinner me ooit een schaakles van Garry Kasparov op TV, die veel indruk op me heeft gemaakt. Hij liet middenspel voorbeelden zien met een zwart paard op ‘d3’, gesteund door een pion op ‘c4’, die zwart zo veel compensatie gaf, dat wit steeds in doodangst voor remise moest vechten. Dus uitzonderingen genoeg.
In het eindspel is het toren tegen loper of paard ook gewoon remise, behalve als de stukken ongelukkig staan: b.v. koning in een verkeerde hoek of paard gesepareerd van de koning. In de praktijk zie je dan heel veel voorbeelden dat de kant met de toren toch probeert te winnen, hopend op een slechte verdediging of de tegenstander door de vlag te willen jagen. Echter als er correct wordt gespeeld, dan moet de torenkant na 50 zetten toch in remise berusten (50 zetten zonder pionzet of slagzet is volgens de regels remise).
We beginnen in les 8 met toren tegen loper. Zeer binnenkort zal les 9 volgen met het gevecht tussen toren en paard.
Wat je moet onthouden als verdediger is dat je met je koning naar de ‘goede hoek’ moet lopen, die de tegenovergestelde kleur heeft van je loper.
Kijk naar het verschil tussen de twee onderstaande stellingen:
1.
Wit komt niet verder na 1.Ta8+ Lg8.
2.
In stelling 2 heeft zwart vanwege de verkeerde hoek deze patwending niet en wit wint makkelijk na enkele dubbelaanvallen (loper + matdreiging):
1.Td7
Het probleem is dat de loper nu geen schaak kan geven om tijd te winnen.
1.. Lb6 2.Tb7 Lc5 3.Tb8+ Lf8 4.Ta8 Kh8 5.Txf8# 1–0
3.
Je moet echter proberen de volgende blunder te vermijden:
1…Ld6?? 2.Ta7+ Kb8 3.Td7, 1–0, Gonda – Paci, Budapest, 2001.
Het is belangrijk een loperzet te kiezen als b.v. 1… Lf4 of Lg3, om schaak kunnen geven na het aanval op de loper en dan is er niks aan de hand.
Ook sterke spelers gaan de mist in als ze te nonchalant spelen:
4.
1…Kh5?? 2.Kf5
En opgegeven, want b.v. 2… Ld8 3. Th1+ Lh4 4. Th2 wint wit de loper.] 1–0, Holmsten – Rotsagov, Finnland, 2001.
1… Kh6 had tot remise geleid.
5.
In de 5e stelling staat de zwarte koning in de verkeerde hoek, maar hij is aan zet en gaat aan de wandel:
1…Kf8! 2.Kf6 Lb6!
En niet 2…Ke8? 3.Ke6 Kf8 4.Tf7+ Kg8 (4…Ke8 5.Tg7 Lc5 6.Tg8+ Lf8 7.Th8) 5.Kf6 gevolgd door Kg6 en zwart is teruggejaagd naar de verkeerde hoek.
3.Td6
Na 3.Tb7 is 3…Ld4+ schaak. De witte koning moet weg en er is geen matdreiging meer.
3…La5 4.Td3 Ke8 5.Ke6 Kf8 6.Ta3 Lb6
Waar wit weer niet verder komt.
6.
Het waren Horwitz en Kling in 1851 die het winnende plan hebben ontdekt in dit type eindspel. Ook de onderstaande stelling, waar de koning weer in de verkeerde hoek staat , hebben ze uitvoerig geanalyseerd.
1…Lg1!
Na b.v. 1… Lc5 komt 2. Tc7 met de winst van de 2e stelling.
2.Tf1
Na 2.Td7? Kf8 3.Kf6 Lb6! komen we in de 5e stelling terecht, met remise.
2…Lh2 3.Tf2 Lg3
De loper probeert zich achter de rug van de witte koning te verschuilen, om een dubbelaanval (loper + matdreiging) te voorkomen.
4.Tg2 Le5
Niet beter waren 4…Lh4 5.Kh5+ of Ld6 5. Td2 Le7 6. Tc2. Dit laatste is een belangrijk motief, de loper staat in de weg voor een succesvolle vluchtroute van de zwarte koning.
5.Te2
Kijk nu uit met 5.Kf5+ , vanwege 5…. Lg7.
5…Ld6 6.Te8+ Lf8 7.Ta8
Met winst. 1–0
Nu ben jij aan zet om te bewijzen dat je bovenstaande goed begrepen hebt.