Move First, Think Later
“Sense and Nonsense in Improving Your Chess” luidt de subtitel van het boek van Willy Hendriks, dat onlangs bij New in Chess verscheen. Een boek, waarin Hendriks de vloer aanveegt met vele vuistregels die door menig gerenommeerde trainer aan hun leerlingen worden opgelegd. Dat vloer aanvegen doet hij bijvoorbeeld met cijfermatige onderbouwing. Wat dacht u van het dogma dat het loperpaar sterker is dan het paardenpaar? Ja, dat klopt, maar Hendriks rekent u voor dat in partijen waarin het loperpaar het tegen het paardenpaar opneemt de lopers 53% scoren. Inderdaad is dat beter dan de 47% die de paarden tegen de lopers scoren, maar laten we de kracht van het loperpaar vooral niet overschatten!
Grote namen worden niet gespaard, zo vernam ik aan de rand van een Grieks zwembad. Onder de brandende zon, maar gelukkig in de schaduw van een palmboom las ik dat (onder andere) de boeken “Think like a grandmaster “ en “Play like a grandmaster” van Alexander Kotov (toen ik nog een jochie was toonaangevende boeken!) kritisch onder de loep worden genomen. “Beter een slecht plan dan helemaal geen plan.” Wie is niet opgegroeid met die vuistregel? Hendriks schrijft een beschouwing waarin hij betoogt dat een partij vaak stukje bij beetje tot stand komt en dat men dan achteraf een patroon ontdekt dat men als plan omschrijft.
“Move First, Think Later” is overigens niet alleen maar schoppen tegen bestaande theorieën. Hendriks stipt waar nodig ook de positieve punten aan van bepaalde trainingsmethoden, zoals die van Adriaan de Groot uit lang vervlogen tijden.
Willy Hendriks is zelf ook schaaktrainer en zijn eigen methodes krijgen uiteraard volop aandacht in het boek. Daarbij wisselt hij schaaktechnische adviezen (speel na g2-g4 altijd g7-g5!) af met andere onderwerpen die op de een of andere manier met de werking van onze hersenen te maken hebben.
En, o ja, u krijgt gratis advies over hoe u het beste in de Lotto kunt spelen. Maar eh, Willy, de Lotto heeft al een aantal jaar 45 ballen hoor! En ook nog een kleur! Nog minder kans om te winnen dus. Ik moest er ook maar eens mee stoppen.
Als rode draad door de 27 hoofdstukken vinden we in totaal 138 stellingen waarmee we onze eigen schaakkracht kunnen testen. En dat brengt mij bij het diagram bovenaan dit artikel. Heeft u, net als al Hendriks’ leerlingen, het mat ingeleid door Th1xh7 gevonden? Dan bent u er mooi ingetuind. Zwart antwoordt namelijk Dc4xc2+! en het is wit die zwaar in de nesten zit. En dat vind ik een sterk punt van Willy’s werkwijze. Bij de diagrammen staat niets meer dan “wit aan zet” of “zwart aan zet”. Geen aanwijzing wie er gaat winnen, geen idee of er een offerfeest of een positionele voortzetting gevraagd wordt en ook geen idee of je naar remise moet zoeken of naar winst. Dat is niet om je op het verkeerde spoor te zetten, maar om je de stelling goed te laten begrijpen voordat je een zet doet. En dus beveelt Hendriks in de diagramstelling iets rustigs als Dd2 aan, met gelijke kansen.
In Griekenland staat er vaak een mannetje op de stoep voor een restaurant om je met een flauw verkooppraatje naar binnen te lokken. Daar moest ik even aan denken toen ik op de achterkaft van “Move First, Think Later” een citaat van Steve Giddins las. Daar staat onder meer “I was laughing out loud throughout”. U zou hierdoor de indruk kunnen krijgen dat het boek is geschreven door een collega van Youp van ’t Hek. Dat is beslist niet zo. Jazeker, het boek is vlot geschreven en ook ik kon af en toe een glimlach niet onderdrukken, maar laten we niet overdrijven. Dat heeft NIC toch niet nodig?
“Move First, Think Later” is een boek waarin de schrijver bestaande theorieën relativeert en waarin de schrijver zelf origineel trainingsmateriaal heeft verwerkt. Het is ook zeker een boek dat schreeuwt om een reactie van de gevestigde trainersorde. Persoonlijk heb ik (een fanatiek schaker die weinig training gehad heeft) het meest met het citaat van Bobby Fischer uit hoofdstuk 11:
“All that matters on the chess board are good moves”
Daar kan geen trainer tegenop!
Over Bobby Fischer gesproken. Ook mee naar Kreta ging…
Bobby Fischer Comes Home
De IJslandse grootmeester Helgi Olafsson beschrijft zijn leven met de Amerikaanse schaaklegende Bobby Fischer. Over hoe hij als jochie ging kijken bij de WK-match Spassky-Fischer in Reykjavik in 1972, over de onderhandelingen die hadden moeten leiden tot een match met Karpov in 1975, over al die geruchten over een come-back in de jaren ’80 (ook een match tegen Jan Timman kwam aan de orde, maar heel serieus lijkt dat allemaal niet te zijn geweest) en over de match in 1992 die feitelijk het begin van het einde inluidde voor Fischer. Er hing hem een forse straf boven het hoofd bij terugkeer in de Verenigde Staten met als gevolg dat hij nooit meer een voet op vaderlandse bodem zette.
Na de aanslagen van 11 september 2001 gaf hij een radio-interview, waarin hij in niet mis te verstane bewoordingen aangaf dat Amerika volgens hem zijn verdiende loon had gekregen. En daarmee gooide hij zijn eigen glazen nog meer in. Een paar jaar later werd hij op een Japans vliegveld aangehouden omdat zijn paspoort verlopen was. Maanden zat hij in de cel voor dat niet al te zware vergrijp en dat Amerika hier een kwalijke rol speelde, daar is men op IJsland wel van overtuigd.
Het RJF-comité slaagde erin om Fischer in Maart 2005 naar IJsland te halen en over het leven met Fischer wordt uitvoerig geschreven. Olafsson slaagt erin om Fischer ertoe te bewegen zijn favoriete onderwerpen (de partijen tussen Karpov en Kasparov waren “prearranged” en zijn weerzin tegen de Joden) zo min mogelijk ter sprake te brengen. Dat gaat af en toe mis, maar het boek is zeker geen aaneenschakeling van antisemitische uitspraken van Fischer. Af en toe ontkom je er niet aan. Zo gaat Fischer nooit naar het zwembad “omdat de Joden er teveel chloor in gedaan hebben”. En tijdens een vistrip van een paar dagen hoort Olafsson in de vroege morgen Fischer buiten schelden op de Joden. Het lijkt een soort verslaving. Zoals een roker ’s morgens vroeg na het opstaan eerst een sigaret nodig heeft, zo moet Fischer de dag beginnen met een potje schelden op Joden. Misschien wel omdat hij zich zo inhoudt als hij in gezelschap is.
In het boek leer je af en toe ook de vriendelijke kant van Fischer kennen. Hoe hij omgaat met partner Miyoko, het contact met Boris Spassky en enkele IJslanders. Maar zijn nukkige kant komt steeds weer boven. Uiteindelijk slaagt hij er enkele maanden voor zijn overlijden ook in om het te verbruien bij Olafsson. Olafsson, die altijd voor hem klaar stond, die altijd betaalde als ze in een restaurant aten, maar die jaren eerder iets in zijn column in een IJslandse krant had geschreven dat Fischer niet welgevallig was. Lastig hoor, zo’n ijzeren geheugen in combinatie met een grenzeloze koppigheid.
Bobby Fischer comes home is een waardig beschreven levenseinde van een briljante schaker. Het boek hoort in uw boekenkast aan het eind van de rij boeken die u al had over deze man.
(Richard Vedder)
Te koop in de reguliere boekhandel of online bij: