Boekbespreking: “Liquidation on the chessboard” door Richard Vedder
In een tijd waarin liquideren lang niet altijd met schaken geassocieerd wordt heeft New In Chess een boek uitgebracht dat onze aandacht qua liquideren weer bij het journaal moet weghalen. De Amerikaanse grootmeester Joel Benjamin heeft een verzameling partijfragmenten samengesteld, waarin de vraag gesteld kan worden: wikkelen we af naar het pionneneindspel? Of is het beter van niet.
Benjamins interesse voor pionneneindspelen werd gewekt na een nederlaag tegen Viktor Kortchnoi. Het verhaal wordt beschreven in de inleiding van het boek. De partij werd gespeeld te Jeruzalem in 1986 en kort voor het afbreken wikkelde Kortchnoi af vanuit een beter staand toreneindspel naar een pionneneindspel. Het was velen inmiddels duidelijk dat Benjamin in plaats van een zet af te geven maar beter kon opgeven, maar hij dacht nog even na. Kortchnoi hielp hem nog een handje met de opmerking “Ik weet wel iets over driehoekjes”. Benjamin was nog niet overtuigd. Zijn collega Dmitry Gurevich wist hem even later toch te overtuigen. Benjamin rende achter Kortchnoi aan en gaf het alsnog op, excuses makend voor het feit dat hij dat niet meteen had gedaan. “It’s the ABC of Chess!” aldus Kortchnoi die niet kon begrijpen dat een grootmeester dat niet meteen zag.
Afwikkelen naar een pionneneindspel. Wist u dat dat stap 6-materiaal is? Daarover straks meer!
Het boek is verdeeld in elf hoofdstukken, steeds met verschillende materiaalverhoudingen. Iedere keer wordt er afgewikkeld naar het pionneneindspel. Soms is het de enige logische keuze, zoals in dit voorbeeld:
Een stelling uit de partij Alaca – Soycal, Turkse competitie 2013. Je hoeft geen Einstein te zijn om te zien dat afwikkeling naar een pionneneindspel de enige manier is om erdoor te komen. In dit eindspel won zwart doordat hij, dreigend met loperruil, steeds meer terrein won. Wit kreeg de nare keus om te ruilen of zijn e-pion te verliezen. Zwart won.
Iets ingewikkelder is het al in het volgende voorbeeld:
Sznapic – Swic, Lodz 1978. Wit moet knokken voor remise en je zou denken dat afwikkelen naar een pionneneindspel dan niet logisch is. Zwart heeft immers de verste vrijpion? Wit sloeg aan het rekenen en broedde het volgende uit: 55. Lc4! Toch dus! Als zwart Le8 doet volgt 56.Lg8, dus zwart moet wel ruilen. 55… Lxc4; 56.Kxc4 d5+; 57.Kxb4! Dat heeft hij goed gezien. Na 57.exd5+? Kd6 58.Kxb4 Kxd5 staat zwart gewonnen. 57…dxe4 en de heren kwamen remise overeen. Het resterende pionneneindspel is niet te winnen.
Het boek is, gelukkig, geen aaneenschakeling van succesverhalen waar het gaat om liquideren. Zelfs een van de grootste eindspelspecialisten van de vorige eeuw, Ulf Andersson, sloeg de plank wel eens mis…
Uit de partij Renet – Andersson, Clermont Ferrand 1989. Na iets rustigs als 39. Le3 zal het voor zwart niet meevallen om dit eindspel nog te winnen. Renet dacht dat remise maken nog eenvoudiger kon, namelijk door de lopers te ruilen. Immers, door die vastgelegde pionnen op de b-lijn kunnen we stellen dat zwart de goede loper heeft en wit de slechte. Nu ja, de iets minder goede in dit geval. En dus volgde 39.Lc3? Andersson, die wellicht in tijdnood was, geloofde de Fransman op zijn woord en speelde 39… g5? Waarna de partij na 40.Ld4 d5; 41.Lxe5 Kxe5; 42.exd5 Kxd5; 43.h3 in remise eindigde. Maar wat als zwart op zet 39 lopers had geruild? Nou, dan had ie gewonnen! 39. Lc3 Lxc3 40. Kxc3 Ke5 41. Kd3 g5! 42. h4 (of 42. h3 d5 43. exd5 Kxd5 44. h4 g4 en wint, of 42. Ke3 g4 43. Kd3 d5 44. exd5 Kxd5 en wint) 42… gxh4 43… gxh4 d5 44. exd5 Kxd5 45. Kc3 Ke4 en wint!
Een beetje eentonig van me om alleen maar voorbeelden uit het hoofdstuk over lopereindspelen te halen, maar het geeft wel een duidelijke indruk van het hele boek. Er komen eenvoudige en minder eenvoudige stellingen aan de orde. En er komen in ieder hoofdstuk succesverhalen en mislukkingen voor.
Maar om het goed te maken nog een schitterend voorbeeld uit het hoofdstuk over eindspelen met loper tegen paard. Het afgelopen seizoen gaf ik stap-6 training aan een clubje ambitieuze liefhebbers en kort nadat dit boek uitkwam moest ik een training geven over het onderwerp Eindspelvoordeel. Werken met zetdwang en afwikkelen naar een (gewonnen) pionneneindspel waren enkele deelonderwerpen van deze les. Het volgende partijfragment was wellicht net even te ingewikkeld om het in de stap-6 cursus op te nemen, maar ik kon het niet laten om er de avond mee af te sluiten…
Henneberger – Nimzowitsch, Winterthur 1931. Zwart aan zet.
Dat zwart beter staat behoeft geen betoog. De witte loper is vreselijk passief. Maar het winnen van deze betere stelling, dat is nog een hele toer. Zwart moet naar binnen via e4 of a3, maar in beide gevallen lijkt het of wit dat kan verhinderen. En een paardmanoeuvre over links dan? Schiet ook niet op: 48…Pd6; 49.Ld2 Pb5; 50.Le1 Pa3; 51.Ld2 en zwart komt niet verder: op 51…Pb1 komt 52.Le1 en na 51…Pc2+; 52.Ke2 Ke4; 53.Lc1 schiet het ook niet op. Nee, om vorderingen te kunnen maken zou in deze stelling eigenlijk wit aan zet moeten zijn. Hee… waar doet dat aan denken? The ABC of Chess! 48…Kd6! 49.Ke2 Kc6; 50.Ke3 Kd5 en voila, we zitten weer in de diagramstelling, maar nu is wit aan zet. 51.Ke2 Pd6; 52.Ke3 Pb5; 53.Ld2 Pa3 Kijk, nu volgden we dat variantje wat ik net bij zet 48 gaf, maar nu is wit dus aan zet en dat maakt verschil! Zo verliest 54.Le1 Pc2+; 55.Ke2 Pxe1; 56.Kxe1 Ke4; 57.Ke2 a3! onmiddellijk. 54.Lc1 Pb1; 55.Lb2 a3; 56.La1
Geinig. Linksonder is het een soort lichtestukkenkerkhof geworden. Dat paard van b1 kan niet ongestraft opgehaald worden, want dan loopt de zwarte koning naar g3. Dat had Nimzowitsch in ieder geval goed voorzien toen hij aan dit avontuur begon. Maar wat nu? Als wit aan zet was… ah! The ABC of Chess! 56…Kd6! Het uitroepteken is eigenlijk overdreven, want het is zwarts enige zet, maar toch wel aardig dat er voor de tweede keer hetzelfde driekhoekje gemaakt wordt, niet dan? 57.Ke2 Kc6; 58 Kd1 Wit heeft door dat het na 58.Ke3 Kd5 fout afloopt en gaat toch maar voor het paard. Ziedaar! Afwikkeling naar een pionneneindspel! Of vroeg u zich nog niet af wat dit fragment in dit boek te zoeken had? 58… Kd5 59.Kc2 Ke4; 60.Kxb1 Kf3; 61.Lb2 axb2; 62.a4 Kxg3; 63.a5 Kh2; 64.a6 g3; 65.a7 g2; 66.a8D g1D+; 67.Kxb2
Wat nu dan? Een dame-eindspel? Nee! We liquideren nog een keer! 67…Dg2+! Het klopt allemaal precies. Zou Nimzowitsch het allemaal zo berekend hebben toen hij aan zijn eerste driehoekje begon op zet 48? 68.Dxg2+ Kxg2; 69.Ka3 Kf3; 70.Kb4 Kxf4; 71.Kxc4 Ke3; 72.d5 exd5+; 73.Kxd5 f4; 74.c4 f3; 75.c5 f2; 76.c6 f1D 0-1 Indrukwekkend!
Afwikkelen naar een pionneneindspel is een belangrijk motief, waarover eigenlijk niet zoveel geschreven is. In eindspelboeken komt het vaak zijdelings aan de orde. Dit boek is wat dat betreft een aanrader.
Het zijn eigenlijk allemaal rekenoefeningen! Wie naar een pionneneindspel afwikkelt moet in staat zijn soms diep door te rekenen. Over oefeningen gesproken, daarvan staan er ook genoeg in het boek. U kunt zich uitleven na het bestuderen van de hoofdstukken…
————————————————————————————————
(van de redactie)
Het boek “Liquidation on the Chessboard” is te verkrijgen voor 19.95 euro bij: